Investituur van de orde.

Optocht van H.H. Studenten der Leydsche Hoogeschool 1845. ( Beeldbank regionaal Archief leiden, steendruk in kleur)

De institutie van de Orde door Graaf Floris V.

Bijgaande afbeelding toont U ¨die scone en hoge Sale¨ die door Rooms-Koning graaf Willem II werd gebouwd en door zijn zoon Floris V is voltooid, de ons welbekende Ridderzaal te 's-Gravenhage, met haar beroemde kap die vele architecten in verbazing heeft gebracht als een meesterstuk van 13e eeuwse bouwkunst.

De grote zaal schittert in volle glans en ridderpracht. Graaf Floris heeft een plechtig feest aangericht. Het is de 25e juli van het jaar 1279. ¨In volle Sale¨, dat betekent, in tegenwoordigheid van de Bisschop van Utrecht.

De Bisschop, heer Jan van Nassau legt daarna de handen van de ridder op een misboek en vraagt hem of hij zich verplichten wil, de voorwaarden verbonden aan de orde na te komen. Dit met een ja beantwoord zijnde, spreken de ridders met luide stem de eed uit, zwerende in tegenwoordigheid van de Bisschop, de voorwaarden en bepalingen der ridderorde te zullen nakomen bij het heilige evangelie, dat zij met de hand aanroeren.

 

Nu nadert de graaf de ridders en met het zwaard elk hunner een slag op de schouder gevende, spreekt hij de volgende woorden:
Ter eer des Almachtigen Gods verorden ik U tot ridder van Sint Jacob, en neem U in onze broederschap op. Waarna op een rood fluwelen kussen de zilververgulde halsketting met de schelpen en het beeld van Sint Jacob daaronder hangende, wordt aangeboden.

Bij de beschrijving van deze institutie en haar ridderorde wil ik niet nalaten te vermelden de tegenspraak aangaande deze instelling en de gebeurtenis, die, zo men wil, van meer oudheidkundig dan wel van historisch belang, geacht kan worden.
De voornaamste bron waaruit deze beschouwing van de St. Jacobs-orde is te vinden, is een extract voorkomende in de ¨Preuves Charter et Tittres¨ achter de ¨Annales Généalogiques de la Maison de Lynden¨, van Christoforus Butkens, Anvers, 1626, fol. 6, alwaar het volgende staat te lezen:

¨In den jaere ons Heeren als men schreef duysent twee hondert en negentigh soo heeft mijn hooghe Heere, Heer Floris Grave van Hollandt Zeelandt ende Vrieslandt open Hoff ghehouden in den Haghe, ende in vollen zale ghegheven syne ordre ende Ridderschap van St. Jacobs Broederschap aen twaelf de voornaemste Heeren ende Ridderen van de Hofgenoten die hier naer beschreven staen:

¨Diederick grave van Cleve; Lancelot heer van Hamelton, Ambassadeur van den Koninck van Schotlandt; Godevaert heer van Boicholt, Ambassadeur van Westfalen;
heer Henrick grave van Hennenbergh, Ambassadeur Van Ceulen; Dierck heer van Brederode; Jan heer van Heusden; Jan heer van Arkel; Dierck heer van Linden;
Otto heer van Asperen; Jaecques heer van Wassenaer; Gijsbrecht heer van Amstel;
Hugo heer van Vianen, ridderen. Die welcke hebben den vollen eedt gedaen by het Heylig Evangelie in handen van heer Johan Bisschop van Uttrecht enden voor oderpandt ghelaten hunne ghemeene Schildt ende wapen.¨ Ende daer naer in 't selve jaer heeft Graef Floris syn Broederschap een Tournoy aenghericht alwaere beroepen waren de vermaerste Ridderen van dien tijdt¨.

Geheel of ten dele hebben Scverius, de Riemer en baron d' Yvoy van Mijdrecht de instelling van de St. Jacobsorde tegengesproken, daartegen verklaarden zich Boxhorn, Bondam, van Lynden van Hemmen, met bewijzen voor de juistheid van het bestaan der orde, voornamelijk steunende op het door Chr. Butkens aangevoerde ¨Preuves¨. Scverius is op zijn tegenspraak teruggekomen, terwijl Miraeus, en De Rouck het bestaan van deze Orde hebben erkend.

Van Spaen heeft getwijfeld, maar Tewater, Meerman, Broërius en van Nideck hebben de erkenning aangenomen.
Aangezien 10 genoemde autoriteiten in het vak der historische kritiek zich voor de echtheid verklaren, moge hier bijkans geen twijfel meer bestaan.

Uiteraard waren er toch bedenkingen die tot enige twijfel aanleiding hebben gegeven, n.l. het zwijgen der oude kronieken van deze gebeurtenis. Maar behalve dat een gezonde kritiek, of het stilzwijgen van anderen, nog geen bewijzen zijn van het tegendeel dezer zaak, wil ik hier nog vermelden: ¨Reygersberg Croniek van Zeelandt¨ Ao. 1551. Hij schrijft aldus bij de vermelding van enige heren uit de geslachten van Borsselen, Renesse en Cruyningen, in het laatst van de 13e eeuw:
¨Deze voorgenoemde heren waren de principaalste op dien tijd in Zeeland, die de Orde des Graven droegen, hetwelk was een gulden halsband met Sint Jacobsschelpen, daaronder hangende St. Jacob.¨ Ook de heer Groebe overigens niet ten volle overtuigd zijnde van de echtheid van het verhaal van Butkens, maakt de opmerking dat Boxhorn in zijn ¨Toneel van Hollandt¨ Ao. 1602 melding maakt van het ¨boeck der Shaekspelen¨ vermoedelijk verkeerd geschreven voor ¨Steekspelen¨, der graven van Hollandt waarbij hij onder het zelfde nummer, letter en bladzijde een nagenoeg gelijkluidend uittreksel geeft van de instelling der Orde als Butkens, en niet te hebben vertaald uit de ¨Donationes Belgicae van Miraeus, maar in 's-Gravenhage geschreven uit ¨het boek der Steekspelen¨. Het extract Is als volgt:
¨Extract uyt een seecker boek, ghebonden in aude royden Ieren overslach geintituleert des graven van Hollandt gheschreven in de registers der ridderschap, aut carracter gheteeckent no. 13 ende begint aldus op folio 220:
In 't jaer voerseyt van MCCLXXXX soe heeft mijn hoeghe heer die Greve de ridderen van seyn broederschap een Tournoy aanghericht, waer beroepen waren de vermarste ridderen van dien tijd, en de campioenen waren wel tougherust ende gebardeert elck met hunne wapenen.
¨¨De campioenen waren¨: Dierck heer tot Brederode die vinde dat voerde: d'or, au Lion de gueules met een Lambeau d'azur à trois Pendants, ende riep: Hollandt Johan heer tot Heusden, d'or a la Rouette de gueules, ende riep: Cleve. Dierk heer van Linden ende ter Lee, de gueules a Croix d'or, ende riep, Aspermont. Arent heer tot Western, d'or a la Fasie de Sable, a un Sautoir Eschiquetté de gueules, d'argent. brochant sur le tout, ende riep: Amstel.

Wat zou de aanleiding zijn geweest om deze Orde in het leven te roepen? Een ridderorde die geheel paste in het kader van de tijd en volkomen in overeenstemming met de Stichter, die een man was van grote allure en een krachtige persoonlijkheid.
Wellicht was in Holland geen Hof schitterender dan dat te 's-Gravenhage. Het is dan ook wel begrijpelijk dat Graaf Floris V het voornemen opvatte de glans van zijn hof te verhogen door de instelling van de Orde van St. Jacob, die ook door gebeurtenissen van buitenaf hiertoe hebben bijgedragen.

Zo omstreeks het einde der 13e eeuw stond graaf Floris op het toppunt van zijn macht en glorie. Hij had het graafschap Holland nadat hij de regering aanvaardde meer dan verdubbeld. Zijn macht in het binnenland, zijn aanzien en invloed naar buiten gegrondvest met weldoordachte staatsmanskunst. Hij was evenwel in de politiek niet altijd betrouwbaar en gaf o.a. landrechten in leen die meer gedwongen dan wel vrijwillig verleend werden. Hij verstond de kunst, niet alleen de edelen die zijn vazallen waren, maar ook de vrije dynasten buiten zijn grenzen te onderwerpen aan zijn gezag. Amstelland, Gooiland en de landen van Woerden. Oudewater en IJsselstein waren bij Holland ingelijfd, zo ook de landen van Altena en Heusden. Aan zijn voortvarendheid en inzicht was het te danken dat in Zuid-Holland en West-Friesland bedijkingen tot stand kwamen. Vele steden geraakten tot welvaart en door al deze maatregelen wist hij zich populariteit te verwerven. Vermoedelijk is hij niet slechter, maar ook niet beter dan de meesten van zijn doorluchtige tijdgenoten geweest. De uiteindelijke vijandschap van verschillende Hollandse edelen werd hem noodlottig.

De bloei van Holland was voor de Vlamingen een doorn in het oog, en Guy de Dampierre, graaf van Vlaanderen, koesterde wraak tegen zijn al te voorspoedige schoonzoon en stookte misnoegen onder de Zeeuwse edelen. Het fnuiken van hun macht en kortwieken van hun gezag, had hen met wrevel vervuld. Guy behoefde hun slechts herstel van hun oude voorrechten te beloven om hen op zijn hand te doen krijgen.

Meer dan 20 Zeeuwse edelen, doch lang niet allen, zwoeren de Vlaming hulde en bijstand. Guy viel met een leger Walcheren binnen en belegerde Middelburg. Dit kon Floris niet dulden en weldra was er een vloot uitgerust waarop de goudgele vlag met de rode liebaert wapperde, voor Zierikzee. Guy vond het verstandiger om te keren en Floris een andere strik te spannen. De Vlamingen ontruimden Walcheren en Guy droeg zijn andere schoonzoon, hertog Jan van Brabant de rol van bemiddelaar op. Floris werd uitgenodigd naar Biervliet te komen bij zijn Schoonvader om te onderhandelen. Maar helaas zou Floris ondervinden hoe onbetrouwbaar de Dampierres waren. Hij werd gevangen genomen zolang, tot hij in het verdrag, wat hem werd opgedrongen, had bewilligd.

Het was de eerste helft van juli 1279 dat Floris, verontwaardigd over de behandeling, in Holland terug kwam. Hij riep zijn raadgevers bijeen om hun mededeling te doen van zijn voornemen, een Ridderorde in te stellen, hetwelk met grote ceremonie gepaard zou gaan, aansluitend een groot Tournooi. Deze gebeurtenis kan men zien in het kader der vernedering, door de Vlamingen hem aangedaan, doch eveneens als triomfator ¨Der Keerlen God¨ zoals hij wel genoemd werd. Deze institutie werd een groots feest op de 25e juli, de dag van St. Jacob, (Schutspatroon van de Stad 's-Gravenhage).

Melis Stoke, Priester, Hofprediker en Geheimraad van Floris V, schreef in zijn beroemde ¨Rymchronyk¨ o.a. bij de Tournooi feesten:
Doe gheviel dat hi tornierde Ende wapenspel hantierde Ene wile, als hem dochte
Dat hi zeker wandelen mochte.

Hoelang de wapenschilden der Ridders van de St. Jacobsorde in de Ridderzaal hebben gehangen, die Jan Paypaert, Cnape ende Heraut van Hollant, aldaar heeft geplaatst, is niet bekend. Doch nemen wij aan dat deze niet langer dan één maand na de dood van Floris (1296) daar zijn gebleven. Hij werd verraden en vermoord door Gerard van Velzen. Op een jachtpartij buiten Utrecht namen zij hem gevangen en voerden hem naar Muiden om hem vervolgens naar Engeland te brengen, dit werd door het landvolk verhinderd, evenwel zonder succes.

Twee Jacobridders Aemstel en van Heusden behoorden o.a. tot de samenzweerders, terwijl een derde, Dirk van Kleef, hoe goed de verhouding ook scheen, in het complot zat. Het kon haast niet anders of de Orde moest op deze wijze wel het vertrouwen ontnomen zijn, gezien de plechtige belofte. Jan van Henegouwen die de voogdij op zich nam, en zijn verblijf in 's-Gravenhage verkoos, heeft de wapenschilden laten wegnemen. Floris werd opgevolgd door zijn zoon Jan I, maar deze regeerde slechts drie jaar en stierf. Door gebrek aan opvolgers, betekende dit het einde van het Hollandse Huis, zodat ook hiermede de Orde in de vergetelheid is gekomen.
De St. Jacobsorde deelde in hetzelfde lot als zo menig ridderlijke orde in de latere middeleeuwen, zij overleefde hare Stichter niet.
Deze korte verhandeling moge een hernieuwde poging zijn tot verheldering aangaande de twijfel die heeft bestaan over deze aloude Orde. Ik heb gemeend aan de hand van onderzoekingen nog eens aan te tonen dat het mogelijk is geweest dat deze Orde heeft bestaan. Welk belang zou men er destijds bij hebben gehad deze instelling te beschrijven als een verdichtsel? Niemand was er mee gebaat en geen enkel belang mee gediend.

Christofhorus Butkens, Monnik in het klooster van Sint Salvador te Antwerpen was een man met een helder verstand, een onbesproken wandel en een groot kenner van de historie. Hoe gemakkelijk kon niet een stuk als het ¨Tournoyboek¨ in het ongerede zijn geraakt als ook het ¨Le chronique d'Hollande de Frère Guillaume Vien¨ van Almus de Marieenweert. De Jezuïeten, meer bekend als de Bollandisten, bezaten in zijn tijd te Antwerpen een fraaie en uitgebreide Bibliotheek, zodat het zeer waarschijnlijk is dat enige kronieken daar zijn terecht gekomen als bronnenmateriaal.

Niet onvermeld mag blijven de datum waarop Floris V zijn Orde heeft gegeven. Hierover bestond verschil van mening. De voornaamste aanleiding is dat graaf Floris beslist niet in 1290 de Orde zou hebben gesticht, aangezien hij toen hevige geschillen had, o.a. met Gijsbrecht van Aemstel en deze dus niet in zijn orde zou zijn opgenomen. Omstreeks 1279 stond Gijsbrecht in blakende gunst bij Floris en was het opnemen van hem in zijn Broederschap in dien tijd aanvaardbaar.
De veronderstelling als zou de orde zijn gesticht in 1290 is vermoedelijk een vergissing in het schrijven van een oud handschrift van het jaartal, inplaats van 1279, hetgeen zich gemakkelijk laat verklaren uit de gewoonte, om voor het schrijven van getallen zich van de Latijnse getal letters te bedienen. Met zekerheid heeft de overschrijver, inplaats van MCCLXXIX, geschreven, MCCLXXXX.

J. R. Krudop van Ruwiell.
Amsterdam
1964

Naschrift:

Jacobus, Apostel van Christus, is een Latijnse versie van de Hebreeuwse naam Jacob en wordt in het Nieuwe Testament door wel 5 mannen gedragen.

Meer bekend is Jacobus, de broeder des Heren die o.a. de leiding kreeg in de Kerk van Jerusalem, en die op het Apostelconvent een belangrijke rol speelt.

De Jacobusbrief (N. T .Jacobus 1-5) die vermanend onderwijst, waarschuwt tegen de achteruitzetting der armen, betoogt dat het geloof zonder werken een dood geloof is, somt de zonden der tong op, beschrijft de ware wijsheid, zegt de goddeloze het oordeel aan en vermaant de gelovige tot geduld en gebed. Deze brief draagt een uitgesproken karakter van morele belering in de geest van de wijsheidsliteratuur van de Bijbel.

Vervolgens is Jacobus voor de R.K. Kerk een beschermheilige van de pelgrims, de hoede makers, de schippers en de molenaars, van de laatste, omdat men op de 25e juli het eerste koren naar de schuren bracht. Hierover nog het volgende rijm:

 

De Ridders van Sint Jacob van Compostela (9e eeuw) bevochten de muzelmannen in Spanje en beschermde de pelgrims alsook de Godshuizen waar zij overnachten.

Sint Jacobus, de eerste martelaar van de Apostelen, is onvermoeibaar geweest in de strijd voor Christus, zelfs na zijn dood vond zijn gebeente geen rust en kreeg dit een tweede rustplaats te Compostela in Asturië.
Sedert 711, dus lang voor de Kruistochten, werd daar in de zuidwesthoek van Europa door het christelijk volksdeel van andere landen een strijd gevoerd tegen de Moren. Dat deel van Spanje en Portugal is de oefenschool geworden van de Kruisridders die het Heilige land van de Islam wilden gaan bevrijden.
Zij, en ook de Hollandse graven, leerden daar zich stellen onder de bescherming van deze grote Apostel.
De devotie voor Sint Jacob die traditioneel werd in het Hollandse gravenhuis wegens de Kruistochten, zal dit huis ertoe gebracht hebben om Sint Jacob als beschermheilige te verkiezen voor de stad 's-Gravenhage en de ridderorde van Sint Jacob in te stellen.

De R.K. Encyclopedie neemt met stelligheid aan dat de Orde zou hebben bestaan tot aan de reformatie, dit is beslist onjuist. In Italië vinden wij de ridders van de Heilige Jacobus, een Orde opgericht voor charitatieve doelstellingen, genoemd in het jaar 1127 in Alto Passo bij Luxca, door Pius II in 1459 erkend. Vervolgens dezelfde Orde in Spanje, gesticht in 1175, welke beiden heden nog bestaan.

Litteratuur
Thomas de Rouck: De Nederlandtschen Herauld, 1645.
Reygersberg Croniek van Zeelandt: 1550 (2e deel)
A. Beelo: De St. Jacobsorde, 1845.